De verjaardag

“En wat doe jij voor de kost?”, vroeg oom Paul terwijl hij de laatste hap mokkaschnitt naar binnen duwde.
“Ik ben beeldend kunstenaar”, zei Appeltje.
“Van mijn belastingcenten zeker?”, schamperde oom Paul met volle mond. Appeltje wist nooit zo goed wat hij daarop moest zeggen. Hij had een basisstipendium ontvangen en daar was hij heel erg trots op. Maar zijn schoonfamilie in Lisse zag dat duidelijk anders.

“Ik krijg een bedrag om mijn kunstenaarspraktijk op te zetten, zodat ik uiteindelijk kan leven van mijn werk”. Oom Paul goot zijn laatste slok jenever achterover en zei: “Dus jij krijgt geld van ons, de maatschappij, zonder dat wij weten of jij überhaupt wel werk gaat verkopen? Ik denk dat ik ook maar kunstenaar word”. Oom Paul speurde om zich heen of anderen zijn grap ook gehoord hadden, maar de dichtstbijzijnde familieleden keken wijselijk de andere kant op.

Appeltje herinnerde zich wat een vriend hem had verteld en stamelde: “Weet u, de kunstsector is anders dan andere sectoren. Het is geen kwestie van vraag en aanbod. Eerst wordt het aanbod gecreëerd, door kunstenaars. En pas daarna blijkt of er vraag naar is”.

Oom Paul wierp een blik naar zijn echtgenote en goot daarna snel zijn glas weer vol. “En is er dan een beetje vraag naar jouw werk? Verkoop je weleens wat?”

Appeltje kreeg het nu erg warm. Het was inmiddels een jaar geleden dat hij voor het laatst een werk had verkocht. Aan een vriendin nota bene, die het zielig voor hem vond dat hij zo weinig verkocht. “Ja hoor”, loog Appeltje. “Vorige maand nog”. Maar oom Paul rook lont en vroeg door. “Hoeveel verdien je dan?”

Appeltje bedacht zich hoe impertinent deze vraag eigenlijk was en zei: “De waardering die ik krijg is niet in geld uit te drukken. Zo hangt mijn werk nu in…”
“Weet je wie het goed voor elkaar heeft?”, onderbrak oom Paul hem. “Die Zuid-Afrikaanse, hoe heet ze ook al weer…” en hij stootte zijn zus Wil aan. “Wil, jij gaat weleens met zo’n groep vrouwen naar het Haags Gemeentemuseum toch? Hoe heet die Zuid-Afrikaanse kunstenares die die misvormde hoofden schildert?”

“Marleen Dumaas”, zei tante Wil. “Hoezo?”
“Meneer hier is kunstenmaker”, zei oom Paul, “maar hij krijgt subsidie”.
“O…”, zei tante Wil en ze fronste haar oranje voorhoofd. Ze keek Appeltje met grote ogen aan: “Gaat het dan zo slecht met je?”

Appeltje keek de kamer rond, op zoek naar zijn vriendin. Hij vond het wel mooi geweest, maar tante Wil was nog niet klaar. “Je moet zorgen dat je in het Gemeentemuseum komt te hangen”, zei ze. “Daar komen dagelijks ik-weet-niet-hoeveel mensen op af”.

“Ja, het Gemeentemuseum, dat zou mooi zijn”, zuchtte hij. Hij wist ook dat dat soort musea alleen grote namen programmeerden om de bezoekersaantallen te behalen die ze hun sponsoren beloofden. Zonder toonaangevende musea geen grote naam en zonder grote naam geen toonaangevende musea. Leg dat maar eens uit aan tante Wil en oom Paul. Maar die laatste had zijn conclusie al getrokken.

“Weet je wat je moet doen? Je moet eerder doodgaan”, schaterde hij. “Dan ga je pas echt veel verdienen”.

Disclaimer: Jacques Placques loopt al een tijdje rond in de kunst- en designwereld. Als stille getuige tekent hij observaties op die geromantiseerd zijn weergegeven om herkenning te voorkomen. Enige gelijkenis op personen uit uw omgeving berust dan ook op louter toeval.

About Jacques Placques 97 Articles
Jacques Placques schrijft over hardnekkigheden, schandaaltjes en stereotypen in de kunst- en designwereld. Als stille getuige tekent hij observaties op die geromantiseerd zijn weergegeven om herkenning te voorkomen.

Be the first to comment

Leave a Reply

Your email address will not be published.


*