Een bordjesloze tentoonstelling, een gemiste kans. The Museum of The Unconditional Surrender is een opmerkelijke tentoonstelling, helder als glas. Door te verwijzen naar een handout werpt TENT een drempel op. A priori publiek uitsluiten is een uitgangspunt – publiek gaat namelijk lezen noch spoorzoeken. Dat haalt schouders op en gaat zijns weegs. En de planten blijven planten, de muur blijft een muur, een pot blijft een pot. Terwijl het een kleine moeite is – bij Priscilla Fernandes in de nevenruimte is alles keurig gestickerd.
Feitelijk zit er waarschijnlijk een andere veronderstelling achter – dat het om het Echte Werk gaat. Dat je er moeite voor moet doen. Dat een tentoonstelling ‘lezen’ iets anders is dan spoorslags tekstbordjes nagaan. Dat er door zo door de tentoon te dwalen iets gans anders geschiedt.
Uit de bijsluiter:
“De bezoeker verword[t] hier in wezen tot een voorwerp in zijn eigen recht; geen leidende persoon die vertelt wat er zich op de voorgrond dient af te spelen, geen heldhaftigheid van de Ene.”
“Een vertroebeling, of wellicht wel het wegvallen van de scheiding tussen Ik en Het, Wat en Wie.”
“The Museum of Unconditional Surrender is een tijdelijke en gemoedelijke samenkomst van uiteenlopende, verschillende en samenwonende objecten en entiteiten, strevend naar een meer sensitieve en responsieve tentoonstellingsdynamiek”
Helemaal waar, maar ik denk dat elk werk baat heeft bij toegankelijk ontsloten worden. In het hoofd van de curator gebeurt er van alles. In werkelijkheid gaat over de drempel van willekeurig welke kunsttempel altijd al kunstalarm.
Een omkering, een wenteling binnen het plot, de rolverdeling tussen subjecten en objecten ambigue gemaakt, de tentoonstelling een verschuiving van de kunstobjecten en hoe die zich presenteren (allemaal flaptekst): you wish. Door moeilijk doen het makkelijk maken is zelden vruchtbaar. Het is precies wat je verwacht in een whitecube.
- Wouter Sibum – een van de geweldige werken – denkt ik ben niet gek, ik doe er wel een bijsluiter bij. Bankjes uit diverse tentoonstellingsruimtes in Rotterdam.
Mij scheelt het werk. Knip en plak en al die namen – één tikfout of naamsverwisseling en de mailbox loopt vol. Want op de tentoon mag dan naam van de kunstenaar moeizaam bij elkaar te puzzelen zijn, online hier verwacht men alles goed en uitstekend voorzien van bronvermelding.
tentrotterdam.nl/show/the-museum-of-unconditional-surrender/
Hoe langer ik er weg ben, hoe slechter ik The Museum of The Unconditional Surrender vind. Ik geef me over. Het is allemaal zo opgelegd pandoer.
Sommige tentoonstellingen worden met de tijd beter. Bepaald beeld beklijft, het blijkt iets te doen, er gebeurt iets, in herinnering ontspant zich een ander verhaal. Hier vind het omgekeerde plaats: doordat er enkele goede werken tussen zitten, was ik aanvankelijk enthousiast. Eenmaal op afstand en de teksten doorlezend is het allemaal zo doorzichtig, zo geforceerd oorspronkelijk. Zo voorspelbaar vooral. Het is heel esthetisch allemaal, glanzend verpakte schijnbare inhoud. Een tentoonstelling die leest als een subsidieaanvraag.
ergon parergon in de gloria (dat boek is trouwens wel geinig)
Deze ergernis lijkt betekenisvol.
‘Gemoedelijk’ en ‘sensitief’? Wat een dijenkletser. Moet je eens naar bovenstaande foto’s nr vijf en zes kijken met die woorden in je achterhoofd! Die foto’s geven namelijk de sfeer treffend weer van de tentoonstelling als je er doorheen loopt. Zo’n hele afstandelijke, zo een waar je er continu op gewezen wordt dat hier Iets Belangrijks gebeurt. Als ik dan ook nog lees dat er geen leidende persoon zou zijn die vertelt wat er zich op de voorgrond af dient te spelen? Nou. D’r zit nogal wat tússen het geven van informatie en het ‘voorzeggen’ van hoe een tentoonstelling opgevat dient te worden. Door het weglaten van die informatie komt alle nadruk op – TADAAAAA: De intenties en stempel van de curator! Die zich, dankzij informatie over de individuele werken als Grote Afwezige, de werken geheel toe eigent en dus zien we enkel nog TADAAAAA: Heldhaftigheid van de Ene. Als toeschouwer ben ik ook heus wel in mijn recht – ook al zo’n tenenkrommend statement – als ik op minder eenduidige en dwingende wijze door een tentoonstelling mag. Maar ja, het onderschatten van de toeschouwer is nou eenmaal een beetje van deze tijd hè?
Et voilà: Guido van der Werve stelt het fenomeen dat zwaar curateren is aan de orde:
(En ergens las ik zijn, met laatste van uw stuk rijmende zin “addiction to context and many shows read more like a academic phd dissertation of the curator rather than a chance for the audience to experience really good art.”)
http://conversations.e-flux.com/t/heavily-curated-biennales-really-bother-me-as-an-artist/1715
Ik zag eigenlijk met smart te wachten tot hier een post zou verschijnen over Motion/Labour/Machinery en ik daar een paar dringende vragen over kon stellen, maar helaas. Dan maar onder deze post, ’t is tenslotte gerelateerd:
Eerste vraag is of iemand me kan vertellen wat er nou zo goed is aan deze tentoonstelling. Überhaupt, maar vooral ook op dit moment, op deze plek en aan de manier waarop. Ik persoonlijk aanschouw namelijk een spuug- en spuuglelijke tentoonstelling. Met éen ruimte waar vanalles de kans krijgt om zichzelf te zijn, op zich prima, en dan éen waar op tweedejaars kunstacademiewijze vanalles, al dan niet gemaakt voor de gelegenheid, bij elkaar gepropt wordt: Als of het effe beoordeeld moet worden en dan weer weg kan. En over dat ‘voor de gelegenheid gemaakt’: Wat ís dat nou toch voor trend om bij monde van curatoren kunstenaars uit te nodigen om ‘iets met een thema te doen’. Zoals in het geval van die foto’s aan de muur, ik weet niet van wie, in de gang naast de voormalige gymzaal: Dat ís qua werkwijze en uiting toch wat we van de kunstacademie wel kennen? Het passeert het stadium van ‘iets doen met werk in laat kapitalisme (*1)’ toch niet? En het is toch de bedoeling om zo’n eerste stadium te overstijgen? Een andere insteek is inderdaad om bestaand werk te tonen, dat zich gedurende een veel groter tijdsbestek heeft ontwikkeld, zoals dat van Charlotte Schleiffert. Met een muurschildering voor de gelegenheid die op zich zeer zeker de moeite waard is, maar hier wel heel letterlijk is ingezet en enkel als illustrator van een thema geldt: Nogal een degradatie als je ’t mij vraagt. Vervolgens wordt hij nog onbelangrijker gemaakt door hem niet eens ruimte te gunnen in die puberaal ogende zaal met dat jaren ’90 nonchalante (zelf-)relativerende werk (door middel van, gaap, alwéér plantjes en groeten en fruit en, ‘woehoe’, óók op de grond náást de drager).
Waarom, in hemelsnaam, kan het werk van kunstenaars niet gewoon gevolgd, geselecteerd en op een gepaste manier getoond worden? Wat worden we nou veel beter van een tentoonstelling die er zó tweedejaars-kunstacademie uit ziet? Net zoals bij ‘the Museum of Unconditional Surrender’ aanschouw ik een allang gepasseerd station: Op de kunstacademie waren op een gegeven moment ook het ‘naambordje’ en de vragen over diens waardetoevoeging en inmenging in perceptie van ‘t werk aan de orde. Aan gezucht en gesteun van docenten te merken was dat voor elke lichting op hetzelfde moment in een academieloopbaan aan de orde en vanwege uitputting van het onderwerp werd verwezen naar alles dat daar al mee gedaan was, met als hoogtepunt Guillaume Bijl’s ‘Four American Artists’. Met Motion/Labour/Machinery zie ik wéér een teruggrijpen, en wel naar ‘doe iets met een thema’, en wordt het werk zoals al gezegd dus niet ontwikkeld of gerijpt in tijd: Het ‘overstijgt’ een thema niet en kan er dus – heel letterlijk – niets ‘over’ zeggen. Het reflecteert en resoneert niet. Precies, eigenlijk, zoals Domeniek Ruyters al aangeeft in zijn Witte raaf-stukje over Lorenzo Benedetti (*2). Daarin schetst ‘ie Benedetti als het talent, stelt de inmiddels hard nodige vragen bij de wildgroei van curatorenopleidingen en constateert inderdaad dat vanuit die opleidingen vaak onbeholpen, te volle en te letterlijke tentoonstellingen het daglicht zijn gaan zien. Mijns inziens hoef je, als je kunstenaars volgt en aan het woord laat, niet terug te grijpen op bekende middelen en bij zoiets stilstaands en werkeloos uit te komen maar kun je vóóruit gaan handelen en statements gaan maken. Precies zoals Benedetti doet. Er zijn voldoende kunstenaars die gewoon werken en in hun atelier dat letterlijke en dat enkel communiceren van een thema overstijgen. Wat ik nu zie gebeuren is dat curatoren met themaatjes werk van kunstenaars kapen en inzetten binnen hun eigen belang. Een belang dat ik overigens al wantrouw, want volgens mij dient inhoud vaker voor zelfprofilering en voor het vullen van portfolio en cv dan voor idealistische motieven. En dat kan wel eens zo door blijven gaan als niemand hun werk kritisch beschouwt en kunstenaars zich onderdanig opstellen. Brengt me op het gedeelte van mijn vraag ‘waarom nu, waarom hier’: Waarom krijgen die ‘curatorial practices’ zo ruim de kans op een plek als TENT, terwijl ze eigenlijk nog zo nieuw zijn, er onvoldoende vragen over gesteld zijn (op Metropolis M las ik ze buiten ontevreden gemompel in wandelgangen voor het eerst, namelijk), als op de verdiepingen erboven bij uitstek de Rotterdamse plek voor thematisch gecureerde tentoonstellingen is? Met veel meer ervaring en met veel meer interesse in de kunstenaarspraktijken die er in verwikkeld worden en dus met veel meer weerklank?
Wat me op de volgende vraag brengt, specifiek aan het Rotterdamse publiek, over iets wat ik heel raar vind: TENT is toch bij uitstek een plek om Rotterdamse kunstenaars te tonen? Een springplank voor ongekend talent? Een brug tussen atelier en publiek? In dat verband: Als het Boijmans een zelfportrettenwedstrijd organiseert voor ie-de-reen, dus ook een amateur-publiek: Dan spreekt iedereen er schande van, want dat kost geld en middelen en gaat ten koste van tentoonstellingen van kunstenaars. TENT was er oorspronkelijk toch veel meer voor die locale kunstenaars? Waarom wordt er dan geen schande van gesproken dat geld en middelen gaan naar een steeds grotere poule van curatoren, curatorial fellows en notabene langs trekkende, tijdelijk verblijvende curatoren met netwerk-skills op zoek naar werk? Ik ben heel benieuwd.
(*1: Is dat ineens een officiële term ja? Ik weet nog dat ik hem voor het eerst hoorde. Toen achtte ik mensen die hem gebruikten als ultra-intellectueel: Als je vooruitziet dat zo’n allesomvattende superstructuur in de nabije toekomst echt eindigt dat moest je tenslotte wel héél erg geleerd zijn en heel veel weten wat andere mensen nog niet weten. Binnen een ‘curatorial practice’ waar niemand zich kritisch over uit laat of vragen bij stelt kán dat slimme karakter natuurlijk met gemak als make-up gebruikt worden om het ontzettend intellectuele imago en het imago van ‘boven de gewone mens staan’ te versterken, om nog maar een gevaar van het uitblijven van kritische beschouwingen te noemen. *2: http://metropolism.com/opinion/witte-raaf/)
(dank voor deze kritische noot bij een advertorial van trendbeheer die deze keer nog niet eens geschreven is)
uit historische zorgvuldigheid moet hier wel worden opgemerkt dat indertijd Boijmans niet bekritiseerd werd wegens de inzet van ‘geld en middelen’ om een brug te slaan tussen publiek en kunstenaar, al of niet amateur (m/v), maar vooral om de infantiel cabarateske wijze waarop één en ander was vormgegeven
De Sissingh advertorial aangaande Boijmans vindt u hier: https://trendbeheer.com/2013/02/22/klein-kunstenaarsleed/
@RT – ik zet je comment in een postje (met beeld) Beeldverslag zou er niet van zijn gekomen omdat ik de tentoonstelling te slecht vind. Dank voor je luim. Ik zal daar mijn 50 cent aan toevoegen – waarom niet in de kolommen.